NRC:
Over Indië: De laatste Nederlandse ooggetuigen vertellen Frank Vermeulen over het leven in de kolonie.
Deze week: Willy Glorius-Janssen (Sibolga, 1931)
Mijn vader kwam zelf uit Pasoeroean in Oost-Java en mijn moeder uit Arnhem. De familie van mijn vader was een behoorlijk mengelmoesje. Daar had je een blanke Pim en een zwarte Pim: alle kleuren van de regenboog. Maar goed, toen ik een jaar oud was, moesten we verhuizen naar Batavia in verband met de wereldwijde crisis. De rubberprijzen waren gekelderd, niemand kocht meer auto’s. Mijn vader had een baan gevonden als boekhouder: bij Petodjo, de ijsfabriek. We kwamen terecht in de gelijknamige wijk, een heel gemengde buurt.
De straat liep uit
Ik heb nooit echt het gevoel gehad dat er sprake was van rassenscheiding. Er was in onze straat een eenheid, alle kinderen van welke kleur dan ook speelden met elkaar. En ons personeel, de trouwe baboe Idjah en de binnenjongen Kinang, waren gewoon deel van de familie. Later werd het pas raar, hier in Nederland. Als ik in Eindhoven naar de bakker ging, liep de hele straat uit om te kijken.
Die maanzieke commandant was Kenichi Sonei

Kampcommandant van het 10e bataljonskamp, Tjideng en Grogol
Na de oorlog berecht en geexecuteerd
https://nl.wikipedia.org/wiki/Kenichi_Sonei
Mvr. Willy Glorius-Janssen was geboren in Sibolga, Sumatra in 1931 en ze merkte op dat de hele straat in Eindhoven uitliep als ze naar de bakker ging.
Het zelfde overkwam ons in 1989 maar dan in Sibolga waar bijna geen buitenlanders kwamen.
We waren daar met toeristen uit Amerika en het was me wat. Gelukkig begon het te regenen en wij liepen ongestoord op het midden van de straat. Wat mij opviel is dat babies begonnen te huilen als ze mijn Amerikaanse vrouw met haar roodbruin haar zagen. De inwoners waren heel vriendelijk wat trouwens overal in Indonesia gezegd mag worden.