À la Recherche de la Pension Perdue
auteur: F. Geuther
Na aankomst van de Johan van Oldenbarnevelt in de haven van Amsterdam en de ontscheping van passagiers en lading werden mijn ouders en ik overgebracht naar een contractpension in Bennebroek. Een door de overheid gecontracteerd pension voor tijdelijke opvang.
Van die korte reis herinner ik mij niets en ik heb verzuimd te vragen aan mijn ouders hoe dat ging. 29 november 1954, het zal vochtig koud zijn geweest. Bruine mensjes in trainingspakken met winterjassen, wollen sjaals om het hoofd, klappertandend in de bus door het kale landschap op weg naar hun eerste onderkomen in het moederland. Grote bruine ogen die met verbazing keken naar het lege land, zonder bergen, zonder groen, zonder bloemen, zonder dieren, hooguit een paar schapen.
Repatrianten werden we genoemd – letterlijk terugkerende landgenoten – een mooie positieve maar niet helemaal correcte benaming, want we kwamen voor het eerst! Maar we spraken de taal, weliswaar met een accentje, en we hadden een Nederlands paspoort.
Het pension in Bennebroek was een grote oude villa met de naam HUIZE “Marjo”. Er werden meerdere repatriantenfamilies in ondergebracht. Wij kregen één kamer, met wastafel. Dat was geen bezwaar, in Djakarta woonden we ook in één kamer. Het was tijdelijk, want snel werk zoeken en dan een eigen woning zoeken, dat was waar iedereen zich mee bezig hield.

Bennebroek, december 1954
Beneden was een grote kamer ingericht als woonkamer met lage stoelen en salontafel maar voorzien van een bar als in een café.
Een enkele keer mocht ik mee naar de woonkamer en dan kreeg ik van mijn vader een flesje Nutricia chocomel, een ware traktatie en vaak mocht ik een schoteltje pinda’s halen uit de pinda-automaat. Zo’n glazen bol met onderin een grote draaiknop die na het inwerpen van een munt via een klep-opening een handvol pinda’s stortte op een schoteltje. Voor een vijfjarige was dat een wonderlijk gebeuren met smakelijke uitkomst. De vraag om een tweede munt kwam altijd snel.
De winter was een machtige belevenis. De kou, het witte landschap, de mensen in dikke jassen. Voor het eerst zagen we sneeuw en bevroren water. Sneeuwballen gooien. Schaatsers!
Mijn vader had me een liedje geleerd dat toen populair was maar hij had de tekst wat ludieker gemaakt. Ik zong het vol verve in de woonkamer en kreeg veel bijval van de aanwezigen. Gelukkig wist ik niet wat “troelala” betekende bij het zingen van “Oh mijn papa, jij houdt zoveel van troelala…”. Onschuldig vermaak.
Werk zoeken had prioriteit maar er was ook ontspanning. De Linnaeushof werd geopend in april 1956, een fraaie tuin waarin de eerste “vakantie” foto’s werden geschoten. Het was een prachtig jaar in de bollenstreek, het eerste jaar van ons nieuwe leven.

Mijn moeder Lucie in de Linnaeushof met Huize Marjo op de achtergrond,
Bennebroek 1956.
De bescheiden zwart-wit foto’s in het familiealbum herinneren aan dat eerste jaar in Nederland. De foto waarop het pension met naam te zien is bracht me op het idee om op zoek te gaan naar Huize Marjo. Waar was het in Bennebroek en zou het nog bestaan?
Op de foto van de Linnaeushof is in de achtergrond een wit gebouw te zien dat lijkt op “HUIZE Marjo”. Na inscannen op hoge resolutie kon ik het kleine beeld sterk uitvergroten en zag tot mijn verrassing het woord “HOTEL” op de zijkant van het gebouw. De voorkant met een dakkapel recht boven de hoofdingang maakte duidelijk dat dit “Huize Marjo” moest zijn. Het pension lag tegenover de Linnaeushof!

Hotel Huize Marjo, Bennebroek 1956.
In het document “Heerlijkheden nr 118, 2003” van de Vereniging Oud Heemstede-Bennebroek vond ik een passage over Huize Duinlaan:
“In de tijd dat er (jarenlang) gediscussieerd werd over de noodzakelijke bouw van een nieuw raadhuis had Huize Duinlaan een nogal variërende bewoning. Na de tweede wereldoorlog was het een tijdlang opvanghuis voor uit Indonesië gerepatrieerde gezinnen. Daarna was er in het steeds meer in verval rakende huis een knopenfabriekje gevestigd en vonden er andere min of meer industriële activiteiten plaats. Het gebouw werd toen wel Huize Marjo genoemd. Alle glorie uit vroeger eeuwen was toen wel verdwenen. Tenslotte is het in 1960 afgebroken. Het terrein was toen beschikbaar voor de bouw van het nieuwe gemeentehuis.”
In een militair document van mijn vader vond ik het adres. Huize Marjo lag aan de Bennebroekerlaan nummer 5 op de hoek met de Duinlaan. Het bestaat niet meer. Op die hoek stond een modern pand, in 1972 gebouwd als gemeentehuis dat enkele jaren geleden heeft plaatsgemaakt voor woningen.

voormalig Gemeentehuis
foto: Collectie Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek
Het resultaat van mijn recherche.
Het verloren pension is teruggevonden maar blijkt reeds lang voorgoed verloren.
== // ==
Bron:
EigenZinnig Indisch (2016)
ISBN 9789462039995
http://www.boekenbent.com/shop/
Noot:
Dit verhaal is in 2016 gepubliceerd in editie 169 van het blad HeerlijkHeden van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek.
Eindelijk weer eens een positief verhaal over de ontvangst in Nederland. Met een positieve insteek: “Werk zoeken had prioriteit”
@Met een positieve insteek: “Werk zoeken had prioriteit”@
En het ongeldig verklaren van alle Indische diploma en bereikte posities. Ja meneer Somers, een zeer positieve insteek van Nederland. Voor wie?
Zo is dat meneer Somers ,altijd positief blijven ! Ben al 10 jaar met enige anderen bezig aan een boek over “” De goede ontvangst van de Indo,s in Nederland “” Of het boek bijna klaar is ? …….nou om eerlijk te zijn we krijgen weinig kopie aangeleverd over die “”Goede”” ontvangst ,het is hetzelfde als dat boek “” De Duitse Humor “” ,die is ook van pagina 1-50 leeg ……
Beetje tolol,kopie moet zijn kopij .
@nou om eerlijk te zijn we krijgen weinig kopie aangeleverd over die “”Goede”” ontvangst@
— Ach, ik kan er wel begrip voor opbrengen dat die ‘tevreden zwijgende meerderheid’ zich niet zo laat kennen. Waarom zou ze ook?
Weinig kopie? De ontvangst van mij en ons gezin was prima. Kunt u hier ettelijke malen overschrijven. Van mijn buurvriendjes uit Soerabaja ook. Mijn nichtje uit Poedjon ook. Als je het goed hebt, is er toch geen reden tot klagen?
Mopper, mopper, mopper, brom, brom. Wat hebben die Belanda’s ons toen toch tuk gehad. Hoeveel keer is dit thema nu op I4E herhaald? Zelfs als azijnpisser wordt me dat te veel. Daarom wil ik graag een relativerende duit in het zakje doen. To whom it may concern.
Hebben de heren Geenen en Tolol de laatste aflevering gezien van “Onze jongens in Indië”? Zo neen, nog maar eens kijken en luisteren. Zo ja, nog een keer idem. Luister en kijk naar die jongens, thans negentigers, toen ze antwoordden op de vraag hoe hun ontvangst bij terugkeer uit de krijg was. Was er nazorg van de kant van het Nederlandse gouvernement? Nada, niets, nul komma nul, tidak apa-apa. De één kreeg eenmalig 100 pop om een fiets te kopen, de ander een weekendje trein 3de klas. Zij moesten spullen terug betalen die ze kwijt waren geraakt. Allen moesten zelf aan werk en onderdak zien te komen.
Zo was de geest in NL in die tijd. Geen wonder dat die vreemde bruine rakkers die even later massaal het land binnenstroomden en hun plaatsje in de samenleving probeerden te veroveren ook koud en harteloos werden ontvangen. Het was in die tijd een Nederland van “ieder voor zich en God voor ons allen”. Een Nederland dat eigen volk ook zo snel mogelijk kwijt wilde en op de boot zette richting Canada, Australië, Nieuw Zeeland, etc.
De moraal van dit verhaal: Jawel, de Indische “repatrianten” werden bij aankomst in NL koud en harteloos ontvangen (n.b.: gelukkig niet overal!), maar de repatriërende eigen witte bangsa waarvan het grote merendeel nota bene als dienstplichtige voor koningin en vaderland een guerilla oorlog werd ingestuurd, VERGING HET NIET BETER.
Is het een goed idee van mij om eens op te houden met het verongelijkte gemopper over die schanddaden van 60 jaar geleden? What’s the gain? Bevrediging van zelfmedelijden?
@Hebben de heren Geenen en Tolol de laatste aflevering gezien van “Onze jongens in Indië”? @
Alles en zeer kritisch. Ook de commentaren zoals die van de FIN. Daarnaast vergeleken met mijn gegevens en ervaringen, die mij door vele mensen uit het voormalig Indie persoonlijk zijn verteld geworden. Die mensen verdedig ik.
Geenen: “Die mensen verdedig ik”.
Tja … als u niet uitverdedigd raakt, probeert u dan eens genuanceerd te verdedigen.
Wij verschillen van opvatting meneer X
Voor wie? Mijn broer had in het kamp Tjimahi zijn laatste klas gymnasium gedaan plus eindexamen. Kon in Nederland daarmee direct verder studeren. Mijn zus idem met haar Indisch diploma MMS.
@JASomers; ‘zijn laatste klas gymnasium etc.’- Wij, buiten het kamp mochten niet eens naar school. Er was helemaal geen school meer. Zelfs niet meer Nederlands mogen spreken! Voor de oorlog; de Fröbelschool, na de oorlog de Herstel school; 6 jaar LO in 8 halfjaarlijkse klassen. Ik was 11 jaar en begon in de 4e herstel, met privé bij lessen tot de 8e. In Holland 1950 in de 6e klas gezet, samen met 2 jaar jongere broer, compleet met bijlessen op woensdag middag(!)- Ik dacht dat er in de kampen helemaal geen onderwijs was en dat er hard gecorveed moest worden. Ik vond het in aug.1945 Ambarawa al merkwaardig, dat de meeste niet al te magere kampkinderen nog kleren en zelfs schoenen(!)aan hadden, terwijl ik in een karongbroek met tjawet/koord rond liep; op blote voeten!
” Wij, buiten het kamp mochten niet eens naar school.’ Ik ook niet, maar na de oorlog op de RHBS in Vlissingen twee van de vier jaar ingehaald. Met sjoemelen (geen toelatingsexamen) van de directeur en een jaar lang gratis bijles wiskunde, biologie en Frans. Ik zou als buitenkamper ook geen tijd gehad hebben voor school, er moest gewerkt worden voor het dagelijks brood.
“Ik dacht dat er in de kampen helemaal geen onderwijs was ” In Tjimahi zaten meerdere leraren van het gymnasium in Soerabaja. Die gaven les, primitief, zonder boeken en schriften. Griffel en leitje! Zelfs eindexamen. En na de oorlog wel erkend.
“dat er hard gecorveed moest worden.” Het een sluit het ander niet uit. En er werd ook veel gelachen! Nederlandse artiesten betaald door de Japanse kampleiding (zelfs in Birma!). Die klaagden als zij vanwege ziekte niet konden optreden en dus niet betaald werden. Toen ik vertelde over het boek van mijn dochter ‘Gestrand in Indië, Muziek en cabaret in gevangenschap’, en de tentoonstelling in het Museon ‘Pret achter prikkeldraad’ werd ik berispt. Was kennelijk niet zielig. De lezers snapten niet eens dat die titel, PAP, verwees naar het dagelijks eten.
” kampkinderen nog kleren en zelfs schoenen(!)’ Ja, die moeders kunnen niet hoog genoeg worden geëerd. Dat zij probeerden resten beschaving te handhaven, en de moed erin houden . Wat deden de buitenkampouders? Mijn moeder en ik woonden in één huis met twee andere complete gezinnen. Die staken geen hand uit, meeëten met wat mijn moeder en ik verdienden.