22 april 1942

 Dr L.de Jong beschrijft in deel 11b, 2e helft, pagina 640 van het bekende standaardwerk dat er op 22 april 1942 te Bandoeng twee executiesessies waren, in 2 kampen en 2×3 krijgsgevangenen, elke keer 2 Hollandse jongens en 1 Indische jongen.

In het ene kamp was de Indischman de zeven-en-vijftigjarige adjudant-onderofficier Louis August Marks. En in het andere kamp was er de indo Hendrik Karssen, die 24 jaar zou worden op 26 april. Wie ben ik om de feiten van de Jong te betwisten, dacht ik eerst? Hij zal wel documenten gevonden hebben in het toen geheten RIOD-archief en zijn teksten werden meegelezen door een team van o.a. historici die in die jaren te Indië waren. Het zal zijn dat de Jong en zijn meelezers te weinig overeenkomsten zagen om die 2 verhalen te herkennen als een en hetzelfde verhaal. Maar als ik zo andere versies lees, en die legt naast het verhaal van de Jong,  dan krijg ik de indruk dat het maar 1 executiepartij was in het 15de bataljonskamp te Bandoeng. Toen was het een krijgsgevangenenkamp, later in januari 1944 werd het een burgerkamp voor mannen, waarvan  burgergeïnterneerde Jan van Vleuten ( oom Jan van Diederik van Vleuten)  ook een executie in dat kamp beschreef. Maar dat was in 1944.

Laat ik het maar als 1 executiesessie beschouwen van
# Hendrik Karssen, geboren in 1918 te Semarang
# Johann Wilhelm Mercus geboren te Winnenkendonk in 1917
# Andries Hielkema geboren in Nijehaske 1919

De bovenstaande tekening is van Charles Burki, het hele kamp moest toekijken, die direct na de executie een tekening maakte en deze tekening is vermoedelijk na de oorlog overgedaan.

Hendrik Karssen was matroos. De twee andere vluchtelingen waren KNIL-soldaat. Na de oorlog werd Hendrik onderscheiden met de bronzen leeuw. En de marine noemde een communicatieschip “Hendrik Karssen” .
Het schip werd in 1973 verkocht aan een particulier en nu vaart het sportvissers de zee op vanuit Den Helder. Na de oorlog werd de hoogst Japanse verantwoordelijke officier Masao Maruyama  in de regio Bandoeng  berecht door de geallieerde krijgsraad, die verklaarde dat hij niks wist van deze executies en enkele anderen.  Hij werd vrijgesproken.

Het verhaal van een ooggetuige: 

22 april 1942.., een afschuwelijke dag.

De avond tevoren was er een drukte van belang in als zowel buiten het kamp. Militaire auto’s reden af en aan. De Jappen waren zeer nerveus en wij evenzo. Een algemeen contra appel midden in de nacht, tegen drie uur weer afgelopen, iedereen direct naar bed. Geruchten, dat er drie man waren ontsnapt en de bewakers hadden beschoten. Thans gepakt en veilig opgesloten.
Ik kon geen rust vinden, was wat zenuwachtig. Ik probeerde met de andere wat te praten en maakte maar gissingen. Het was natuurlijk niet de manier om elkander wat op te beuren. Enfin van verder slapen kwam niets meer van. Ik ging terug naar mijn slaapplaats. Een vuurtje maken was gauw gedaan, want drooghout was er genoeg. Na een kwartiertje had ik een kop heerlijke zwarte koffie. Intussen was het vuur gedoofd en de resten opgeruimd. Helaas deed de koffiegeur velen naar de keuken lopen.
Gelukkig had ik geen grote voorraad gemaakt, zodat allen werden afgescheept dat het al op was.


Om zeven uur in de morgen moest het hele kamp op de grote appelplaats verschijnen, zelfs de barakzieken moesten mee. Nou dat was een gesjouw van jewelste. Velen konden niet eens staan vanwege beenbreuken of grote wonden aan voet of elders. Na enige uren hard aanpakken was ieder op zijn plaats en het appel werd afgenomen. De Nederlandse kampcommandanten moesten naast elkaar vooraan aantreden om hun rapport uit te brengen. De Japanse kampcommandant schreeuwde en tierde tegen de bewakers. De nogal vrij jonge jappen die dit gedoe nog nooit hadden meegemaakt werden zeer nerveus.
Wij werden ingesloten door ongeveer tweehonderd man, bajonet op en het geweer geladen. Deze massale bijeen drijven van alle krijgsgevangene had ongeveer vier volle uren geduurd. Daarbij was het telkens verplaatsen van groepen van voren naar achteren, van rechts naar links.

De zieken hadden het wel erg te verduren. Alle huizen en kazernes werden goed doorzocht of er geen achterblijvers waren. Tegen half twaalf werden drie geboeiden naar voren geleid.
Zij werden apart gebonden aan de palen van een heg. Het waren twee Hollanders en een Indische jongen. Het bovenlijf ontbloot. Daar stonden drie jonge mannen, die hoewel gebonden aan handen en voeten nog een glimlach op hun gezicht hadden. Hun hoofden waren fier geheven. Plotseling een geschreeuw van commando’s en de boel zweeg. De hoogste Japanse officieren waren op het toneel verschenen.
De officier belast met de executie meldde zich, groet, buiging, groet, buiging.
Even werd er gesproken en uitgelegd waarom deze vertoning was.
De Nederlandse kampcommandanten knikten.

Bevelen klonken, en zes jappen met geweer en geplaatste bajonet traden zij naar voren. Er heerste een doodse stilte, ieder had zijn eigen gedachten en mening.

Ik begreep eerst niet hoe de terecht stelling zou geschieden.
Ook nog niet toen twee jappen per man werden bevolen.Pas op het laatste ogenblik toen de soldaten ongeveer een halve meter voor de gevangenen stonden kreeg ik zo’n rare smaak in mijn mond. Mijn hart klopte als een stoomhamer.
Een der Nederlandse commandanten vroeg aan de drie mannen of zij nog een laatste wens hadden.
Er werd “nee” geknikt.
Zij wilden ook niet geblinddoekt worden.
Hierna klonk een voor ons onverstaanbaar bevel.
De jappen gilden en schreeuwden, maar de drie jongens riepen zeer luid: “LEVE DE KONINGIN”.

De jappen sprongen naar de jongens toe en staken hun vlijmscherpe bajonetten in de borst en in de buik, draaiden een paar maal en trokken de darmen eruit, steken in de hals en als laatste een steek in het hart. Een bevel, en de soldaten stopte met dit bloedige sadisme. De executie-officier naderde om te controleren of zij al dood waren. Maar de Indische jongen bleek nog te leven. Toen de officier hem naderde kreeg hij een bloedstraal toegespogen, waardoor zijn uniform besmeurd werd. Nog een laatste kreet: “LEVE DE KONINGIN”. Hij kreeg een genade schot met de revolver en liet toen zijn hoofd hangen ……

Vele konden door het lange wachten en in de houding staan zich niet staande houden, waardoor zij tijdens het bloedig drama, van hun stokje gingen. Na afloop van de terechtstelling keek ik even rechts van de groep.
Daar zag ik een jonge soldaat kokhalzen en braken. Intussen maakte hij zijn met bloed besmeurde bajonet met wat gras schoon. Hij stak zijn bajonet weer in de schede en mompelde nogal vrijmoedig dat het geen mooie daad was. Deze soldaat had ik later nooit meer terug gezien.
Ja, een dag om nooit te vergeten

Bandoeng, 15de batkamp, 22_4_1942

Dit bericht werd geplaatst in diversen. Bookmark de permalink .

19 reacties op 22 april 1942

  1. Het schip Hendrik Karssen is op dit moment in Zaandam waar Aqua-Omega druk bezig is het schip weer in de vaart te krijgen. Als het straks klaar is nodig ik u allen uit om bij de doop aanwezig te zijn.

  2. Boeroeng zegt:


    De genoemde Louis August Marks overleed in Den Haag in 1972

    Weduwe van Indië: Marks_de Liser de Morsain

    Zouden zijn nazaten weten dat hij genoemd werd door L de Jong?

    • Geert van der Velden zegt:

      Beste Boerong, Inderdaad is de naam van een van de drie gebajonetteerden NIET Marks, maar Mercus, Deze Jan Mercus was mijn oom, dwz broer van mijn moeder, Agnes Mercus. Uit een contakt van ons met tekenaar Charles Burki (eind jaren 70) is gebleken dat Jan Mercus de man links op de door hem gemaakte tekening is. Hiermee is ons vermoeden toendertijd door hem bevestigd. Burki heeft de tekeningen in het kamp gemaakt. Meer info over Jan Mercus? Zie archief Well. Groet, Geert van der Velden

  3. Pierre de la Croix zegt:

    Ik heb sinds jaren een goede vriend, Henk Karssen, 85 jaar. Geboren en zijn jonge jaren doorgebracht in Harderwijk. Hij wist dat er een marineschip naar zijn bijna naamgenoot Hendrik Karssen was genoemd. Vond dat heel bijzonder, maar wist niet waarom hem die eer te beurt was gevallen. Ik heb hem verwezen naar dit topic op I4E over de moord op Hendrik Karssen. Hij raakte van het verhaal zeer onder de indruk.

    Henk vertelde mij dat de naam Karssen in Harderwijk en omgeving veel voorkomt. Hij vroeg mij of ik iets wist van de geschiedenis van de familie van Hendrik Karssen, of die ook uit het Harderwijkse kwam en hoe die in Indië verzeild was geraakt (via het koloniaal depot?). Ik wist alleen dat hij in Semarang was geboren.

    Wie weet er iets over de herkomst van de Indische Karssens, waar Hendrik een loot van was?

    Pierre de la Croix

  4. Hoe afschuwelijk ook het is goed dat dit verhaal is opgeschreven en bewaard voor toekomstige generaties. Gebeurtenissen die niet vergeten mogen en zullen worden.
    Het het schip Hendrik Karssen is sinds kort verkocht en in handen van Aqua – Omega die het schip beschouwt als varend erfgoed en na restauratie weer in de vaart wil brengen. Op dit moment ligt ze in Hoorn.

    • Geert van der Velden zegt:

      Ik kan jullie helaas niet verder helpen. Wel vermeld ik hierbij dat Jan Mercus (een van de drie gebajonetteerden) een oom van mij was. Hij was de oudste broer van mijn moeder Agnes Mercus. Meer info over Jan Mercus is te vinden in de website van het archief van het dorp Well. Alleen info over Jan’s verblijf vanaf 1939 t/m begin 1942 ontbreekt nog. Jan was in 1917 geboren in Winnekendonk (D) nu behorend tot de gemeente Kevelaer. Jan was kannonier 2e klasse van de Luchtdoelartillerie op Java.
      Groet, Geert van der Velden

  5. Geert van der Velden zegt:

    Beste Indisch4ever: Bedankt voor reactie. Nee: Ik heb NIET het stamboek op het nationaal archief. Vraag: wat moet ik doen? Ja, ik heb WEL het personeelsdossier SAIP van Jasn Mercus (vanuit Heerlen) enkele maanden geleden ontvangen. Met groet, Geert van der Velden

  6. geert van der velden zegt:

    Hartelijk bedankt voor het plaatsen van de link naar het archief Well tav mijn oom Jan Mercus.Jan was een broer van mijn moeder Agnes. Tezamen met de mensen archief Well brengen wij het korte leven van Jan zo goed mogelijk in kaart. Bovenstaande foto’s (maar ook andere en de oorkonde ook te vinden op de Well website zijn sinds het overlijden van van mijn moeder Agnes in mijn bezit.Zijn levensgeschiedenis is intussen redelijk goed gedocumenteerd tot aan zijn vertrek en aankomst in Indie ( begin december 1939) Alleen ontbreekt nog info over Jan vanaf zijn tijd op Java tot zijn dood op 22 april 1942. Bekend is dat hij deel uitmaakte van het 3e bataljon van de LuA als kannonier 2e klasse en waarschijnlijk steeds op Java is gebleven. Wie kan mij verder helpen met info of eventuele foto’s over deze periode .
    Met groet,
    Geert van der Velden

  7. Boeroeng zegt:

    Jan Mercus van deze site: http://www.archiefwell.nl/historie/gesneuveld-voor-vaderland/jan-mercus

    De 3 werden herbegraven in 1946

  8. siLemari zegt:

    ja, ik had gelezen… ook op OGS..
    Dus waren er meerdere van zulke executies

  9. siLemari zegt:

    “Na de capitulatie van het KNIL (8-3-’42) had ik me gemeld op het Eerste Depôt Bataljon te Bandoeng waar reeds een paar duizend man geconcentreerd waren. Uit bravour braken ’s avonds tientallen soldaten uit om in de stad kennissen, of vrouw en kinderen te ontmoeten of om zomaar wat te gaan stappen.
    Via het riool ontsnapten we en kwamen de volgende morgen weer binnen. Een poos ging het goed, maar toen kwamen de geruchten dat dit uitbreken binnenkort niet meer mogelijk zou zijn. De Jap was n.l. begonnen ons kampement met prikkeldraad te omheinen. Dus besloten wij voor het laatst de bloemetjes buiten te zetten.
    Maar toen wij in de vroege ochtend weer door het riool ons kamp wilden binnensluipen merkten we dat de toegang tot het riool was bewaakt door Japanse schildwachten.
    In arren moede gingen we weer de stad in. Zo werd ik –noodgedwongen- weer burger. Bij een tante, nicht van mijn vader, vond ik tijdelijk onderdak.
    Natuurlijk bleef ik niet elke dag thuis, nagenoeg elke dag ging ik op stap. Gekleed in korte broek zag ik eruit als een schooljongen en ik rekende er op dat de Jappen in mij geen weggelopen militair zagen.
    Geregeld wandelde ik langs de militaire kampementen, t.w. het Eerste Depôt Bataljon en het Vijftiende Bataljon, in de hoop een paar kennissen te ontmoeten.
    Zo gebeurde het dat ik op een dag – het was in de maand mei van het jaar 1942 – langs het Vijftiende liep en op straat een ongewone drukte zag. Vrij spoedig ontdekte ik de oorzaak. Aan twee bomen, tussen weg en kampement, waren twee mannen vastgebonden. Ik vroeg toen aan een paar vrouwen wat er aan de hand was. Tot mijn schrik kreeg ik toen te horen dat die twee mannen deserteurs waren, die een paar dagen tevoren het kampement ontvlucht waren en die morgen door de Jap waren gepakt.
    Zij waren een paar dagen bij moeder-de-vrouw geweest. Nodeloos te zeggen dat de schrik mij in de benen sloeg. Ik kende die twee mannen niet en ben toen maar vlug weggegaan.
    Een paar dagen later kreeg ik te horen dat het niet twee maar drie deserteurs waren. En dat ze nog diezelfde dag in het kampement waren terechtgesteld.

    Het jaar daarop zijn de militaire krijgsgevangenen op transport gesteld naar Siam, het tegenwoordige Thailand, om o.a. te werken aan de Burmaspoorweg. De aldus leeggekomen kampementen, het Eerste Depôt en het Vijftiende, werden toen samengevoegd tot één groot interneringskamp: het kamp Tji-Koeda-Pateuh.

    Daar ben ik als burgergeïnterneerde – na een jaartje in het klooster “Sterre der Zee” opgesloten te hebben gezeten – nog een goede 2,5 jaar geïnterneerd geweest.
    En ergens in een hoek van het Vijftiende zag ik drie eenvoudige graven, gemarkeerd met een houten kruis, een datum 5 mei 1942 en helmen op de grond!

    N.B. zelf heb ik op die bewuste dag twee aan een boom vastgebonden militairen gezien; anderen beweerden bij hoog en laag dat ze met hun drieën waren. Op dat afgelegen stille hoekje in het Vijftiende waren drie met kruizen gemarkeerde grafheuvels te zien. Maar dhr. Elias, schrijver van dit boek, sprak over twee graven. Wat is nu juist?”

    *Aldus een schrijven van mijn vader, ingeplakt tussen de blz. 68 en 69 in het boek ‘De Japanse bezetting van Nederlands-Indië, een ooggetuige-verslag door mr W.H.J. Elias’.

    Mijn vader heeft het over 5 mei, 3 weken na de gebeurtenis waar jullie het over hadden..

  10. buitenzorg zegt:

    Enkele aantekeningen bij bovenstaand verhaal:

    Lou de Jong had het bij het verkeerde eind toen hij sprak van twee executies in Bandoeng. Hij kon natuurlijk ook niet alles weten. Hij baseert zich in zijn verhaal (11b, pp 640-643, wetenschappelijke editie) op een secundaire bron, waaruit hij vrijelijk citeert. De ‘andere’ executie waar hij over schrijft, lijkt echter in alles op de executie van Karssen, Mercus en Hielkema. Verder komt de naam L.A. Marks in geen desbetreffend archiefstuk voor, en wordt in de veelheid van archiefstukken over de executie van Karssen, Mercus en Hielkema geen melding gemaakt van een andere executie. Dat laatste is des te opmerkelijker, omdat die executie juist was bedoeld als voorbeeld, en dus zou het logisch zijn geweest dat naar andere executies zou zijn verwezen om aan te geven of het voorbeeld had gewerkt. In de bedoelde bron van De Jong is mogelijk om redenen van privacy o.i.d. de naam van Mercus in Marks veranderd Het totaal van de door De Jong genoemde executies ter bestraffing van kampverlatingen is dus ook niet juist.

    Wat de executies in Bandoeng betreft nog het volgende. De bronnen uit 1946 en 1947 (berustend bij NA en NIOD) maken melding van het volgende.
    Het kamp werd geleid door commandant H. Poulus. Deze meldde dat er ca. 12.000 gevangenen waren ten tijde van het gebeurde. Het aantal kampverlatingen was veelvuldig. Getuige H.J.W. Bentinck: “De Inheemsen lopen vrij in en uit. De bewaking is maar zeer beperkt. Het gevolg hiervan is dat hun aantal met de dag minder wordt en er op zekeren dag geen enkele meer over is. (…) Het aantal gevangenen verandert elk uur. Door de zwakke bewaking en mede door het slechte eten gaan velen via het prikkeldraad naar buiten als de duisternis is ingevallen. Vooral degenen wier vrouwen in Bandoeng wonen maken van deze gelegenheid gebruik om er een nacht tussenuit te trekken. De volgende ochtend, voor het opgaan der zon, komen zij dan terug, want elke ochtend worden wij trouw geteld door onze eigen commandant. (….) Zij zijn erg soepel, omdat de Japanners niet controleren.”
    Bentinck vervolgt zijn relaas door er op te wijzen dat de Japanners maatregelen nemen door bijvoorbeeld de handel bij de omheining te verbieden; de situatie verandert echter niet. Ook ontsnappingen worden tegengegaan: “De prikkeldraadversperring wordt door de Japanners versterkt om de uitknijpers te keren, doch dit helpt niets. Wel is het niet meer zo gemakkelijk om er door te komen, doch er zijn middelen om de Japanse wacht het zwijgen op te leggen. Deze wacht bestaat uit stoottroepen en deze zijn dol op horloges, vulpennen en andere luxe artikelen”. Weer later komt er 3x daags appel. Resultaat nihil. De compagnies lenen mensen aan elkaar uit om de tellingen te laten kloppen.
    Kampcommandant Poulus bevestigt de uitspraken van Bentinck. Hij verklaart verder dat velen zich ook permanent aan krijgsgevangenschap onttrekken.

    Wat de waarschuwingen betreft: hierover is weinig te vinden. Slechts een enkele getuige, kampcommandant Van Altena, verklaarde later dat de Japanse kapitein Kawakatsu hem meermalen had gewaarschuwd dat kampverlaters zouden worden gedood, en dat hij – Van Altena – dit aan de krijgsgevangenen zou hebben doorgegeven.
    Op 21 april werd de order uitgevaardigd dat iedereen zijn hoofdhaar moest afscheren of knippen. Een aantal gevangenen vat het op als herkenningsteken om ontvluchten tegen te gaan, en weigert. Gewezen op mogelijke represailles geven de meesten daarna toch toe. Uit een barak waar een grote anti-stemming heerst, verdwijnen die nacht vijf gevangenen. Om, zoals hun kampgenoten veronderstellen, zo snel mogelijk contact op te nemen met de Amerikanen die naar men dacht al veertig kilometer ten zuiden van Bandoeng in aantocht waren.
    Op 22 april, ’s morgens vroeg, blijkt dat drie van de ontvluchters zijn gepakt. Na te zijn geslagen worden ze rond het middaguur, in het midden van het kamp, ten overstaan van honderden krijgsgevangenen in opdracht van Kawakatsu gebajonetteerd. Poulus: “Na dit voorval was het duidelijk dat de Jap niet voornemens was zich aan enige Internationale Conventie (…) te storen, zodat ik er toe overging (…) te waarschuwen tegen de gevolgen van ontvluchtingspogingen. Niettemin werd ik zeer kort na de bovenomschrevben executie wederom bij de Japanse commandant ontboden, die mij mededeelde dat wederom drie krijgsgevangenen een poging tot ontvluchting hadden gedaan en daarvoor zouden worden geexecuteerd. Nadat ik mij met de kampcommandanten persoonlijk garant had gesteld dat in de toekomst niemand meer zou ontvluchten, is het gelukt de straf van betrokkenen veranderd te krijgen in celstraf, waaruit zij na enkele weken werden vrijgelaten”.

    Op 14 juni vertrokken ca. 5000 Indo-Europeanen naar Tjimahi. Poulus: “ De Inheemse militairen, van wie de Javanen en Soendanezen grotendeels reeds in april 1942 waren vrijgelaten, bleven in Bandoeng achter. De resterende Europeanen, ten getale van ongeveer 4800 man, werden – op enkele uitzonderingen na – op 20, 21 en 22 jui in groepen naar Tjilatjap afgevoerd”.

  11. peterflohr zegt:

    Fragment uit het dagboek van mijn vader over dit incident:

    “Op 22 april kwam de order dat wij onze Europeesche haargroei niet meer mochten dragen, hetgeen betekent dat wij onze haren moesten laten milimeteren.
    Onnodig te zeggen, dat wij dit verschrikkelijk vonden. Naar aanleiding hiervan hebben drie onzer jongensgetracht te ontvluchten. Ongelukkig genoeg werd dit door de Nipsche bewaking ontdekt en heeft deze fatale poging hun ’t leven gekost. Twee dagen later werd ’t vonnis in het kamp met de bajonet voltrokken.”

    • Boeroeng zegt:

      Veel dank Peter,
      Het was toch het 15de bataljonskamp in Bandoeng ?
      Dat je vader de executie 2 dagen later laat gebeuren is de normale afwijkingen in de herinneringen?

      • peterflohr zegt:

        Dit korte bericht van mijn vader komt uit een verslag aan mijn moeder die hij pal na de oorlog heeft gemaakt om haar te vertellen wat hem is overkomen. Dus het kan zijn dat er een herinneringsgap in zit na drie jaar oorlogsleed. Het betreft idd het 15de bataljonskamp in Bandoeng. Overigens komt het overeen met het verhaal van oom Jan uit de stukken van Diederik van Vleuten. Dit is door hem gechecked en betrof hoogstwaarschijnlijk hetzelfde incident.
        Het vervolg in het dagboek van mijn vader op de beschrijving van het incident luidt:

        =======citaat dagboekverslag======
        Van de drie kampen, ’t 15e, 1e Depot en luchtdoelbataljon werd één groot kamp gemaakt. Wij allen hadden ons, zoo goed en zoo kwaad als het ging, ingericht voor een verblijf van langen duur, inwendig hopend op een spoedige bevrijding. Cursussen werden geopend, leergangen trof je er aan en om de tijd te dooden heb ik ook enkele ervan gevolgd o.a. steno. Dit duurde echter niet lang. De 14e juni verhuisden wij naar Tjimahi. We werden gesplitst, moet je weten, in Indo-Europeanen en volbloeds. Nipsche bedoeling was waarschijnlijk onenigheid te brengen in de Europeesche samenleving, doch gelukt is ’t hun niet. Mij persoonlijk heeft ’t gespeten dat dit moest plaats hebben, omdat ik als slaapgenooten twee volbloeds had, waartusschen mettertijd een hechte vriendschapsband is ontstaan. ’t Was zelfs zoo erg, dat bij ’t afscheid wij alle drie ons niet goed konden houden. Een ervan Arie Torn (?) heb ik reeds teruggezien, zit momenteel hier, de andere, H. Trap, zit op Singapore.
        De beruchte lijdensweg naar Tjimahi ving de 14e Juni aan om 5 u ’s morgens. Gepakt en gezakt met al ons hebben en houden op onze schouders aanvaardden wij de tocht. Een tragische stoet, van 4000 man, trok door Bandoengsch straten nagegaapt en nagekeken door de Inheemsche natie met vaak Ironisch lachende gezichten doch ook enkele met soms betraande oogen. Sympathie en antiepathie wisselen elkaar af. Twaalf uren, met een hele rust van 10 minuten, hebben we met onze barang gesjouwd. Ik heb op mijn tanden moeten bijten maar uitvallen of barang weggooien, dat in geen geval, ze krijgen me niet zoo gauw. Ik was dood op en doodelijk vermoeid toen ik in Tjimahi aankwam, begrijp! Eten hadden ze voor ons niet, ’t was ook niet nodig, want daar waren we te vermoeid voor. Een kopje koffie, welke ik met veel moeite wist te bemachtigen, heeft me meer goed gedaan dan een portie eten. Een nieuw periode is hiermee begonnen Vrouwk, de Tjimahi tijd zal ik maar zeggen.
        =======einde citaat dagboekverslag======

  12. W. Kühr zegt:

    Had vroeger als schooljongen wel eens een boek gelezen en dat had de titel “Achter het bamboe gordijn” en dat ging over deze tragedie. De naam “Hendrik Karssen” is mij tot op heden bij gebleven.

  13. HBo zegt:

    Tja, 70 jaren alweer en zal nooit vergeten worden. Dank je wel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.