Mijn man Wim en ik
Om hem lastig te vallen met vragen over de gevangenschap in het Jappenkamp moet ik met heel veel tact doen. Omdat wij beiden over die jaren het verleden liever vergeten, ook omdat we een gezin hebben en dus een normale indruk aan hun moeten geven over een leven.
Wim en ik ontmoetten elkaar heel jong, ik was 15 jaar en Wim was 18, onze liefde voor elkaar was al meteen heel diep. Dus onze herinneringen van het Jappenkamp hebben we elkaar mee kunnen helpen te overkomen in die tijd. Nu na 50 jaar getrouwd te zijn komt het een en ander van die afschuwelijke tijd weer af en toe te voorschijn.
Wim vertelde we hadden een kamp commandant genoemd Yamada, waarvoor allen in het kamp ontzettend bang waren. Hij had een sweep die hij aan een stuk door liet zwaaien. De angst voor die brulaap zoals de kampgenoten hem noemden, heeft het niet verminderd om eten te zoeken om de honger te laten verstillen. Zo vertelde zijn moeder aan mij dat Wim een kip van de Jappen had gestolen en werd gesnapt door brulaap. Hij greep Wim en liep woedend naar de moeders en vroeg van wie deze zoon was. Wims moeder werd hard geslagen door hem en kreeg nog ergere straffen daarna.
Een ander keer zei Wim dat hij een slang had gevangen en in kleine stukjes had gehakt, toen in een blikje gestopt en stilletjes op een vuurtje zat te braden. Wim zei dat zijn moeder heel boos op hem was dat hij die slang niet met anderen had gedeeld.
Er waren meer jongens van Wims leeftijd in het kamp het was een vrezelijke saai gedoe elke dag, met de honger en vooral de angst. Er was een oudere jongen zei hij die eigenlijk in het mannenkamp moest
zijn, hij heette Wim van den Berg, de Jappen hadden hem in het vrouwenkamp gehouden om hout te hakken. Wim vond hem wel interessant want hij mocht van Wim van de Berg het kapmes elke dag oppoetsen.
Wims moeder en de andere vrouwen probeerden de kinderen bezig te houden met spelletjes of blaadjes van kangkong (eetbare groenten) te zoeken die bij de waterput groeide en die je dus kon eten.
Dit was te saai voor Wim, hij zei dat hij een huisje voorzichzelf wilde bouwen. Hij begon een gat te graven zodat hij erzelf in kon zitten en vond oude coconut takken om het toe te dekken.
Andere kinderen vonden het leuk en wilden ook in zijn zelfgemaakt huisje zitten. Wim zei tegen mij natuurlijk kregen meisjes voorrang en alleen drie kinderen pasten in zijn huisje. De meisjes
waren wel verplicht hem eerst een zoentje te geven, dat ze graag deden om zo heerlijk onder een leuk dak te kunnen zitten..
Een vriend van Wim, hij heet Peter, was wat ouder dan Wim en deed meer gewaagde dingen met de andere grotere jongens. Hij vertelde dat de Jappen een speciaal gebouw hadden waar ze alle bezittingen van de kamp mensen hadden opgeslagen.
Wims vriend sluipte naar dat gebouw en steelde dingen terug om naar het kamp te brengen, voor gebruik in het kamp. Peter had altijd een grote stok bij zich om als ze gesnapt werden, zon Jap op hun kop te slaan.
Dat zoiets ook zijn einde zou worden dacht hij niet aan.
Op een keer zei Peter hoorden ze wat, hij stond klaar om de Jap een rotklap te geven, toen hij in de gaten had dat het Wim was.
Maar een keer werden ze toch wel echt gesnapt. En je kan nagaan de pakslagen die er kwamen.
Ook vertelde Peter dat er een vrouw in het Jappenkamp was die niet te vertrouwen was en weleens tegen de Jap ging verklappen. En er nogal haat was hierover onder elkaar.
Toen de oorlog voorbij was leek het wel of je in de hemel was, de verlossing van het vrezelijk gedoe in het kamp. Wim zei ze moesten wachten op hun vader. En zijn broertje Lex, zei tegen zijn moeder
Vlug nou mam pak een vader want anders zijn er geen meer over!!
Wim had wel vlug in de gaten dat hij niet in de hemel was maar op de harde aarde.
Zijn vader was een gestudeerde man, en wilde dat zijn kinderen ook zon opleiding kregen als hij. Wim werd als 10 jarige jongen in de eerste klas gestopt met 6 jarige kinderen die knapper waren dan hij, natuurlijk in de hoop dat hij klassen zou kunnen overslaan. Maar toen begon het minderwaardigheids gevoel. Dit heeft hij zijn hele leven gehad, maar hij heeft er toch nog het beste van gemaakt.
In mijn geval toen mijn vader terug kwam van Japan ,waar hij slavenwerk moest doen met anderen die naar Japan gestuurd waren, vond ik hem helemaal geen aardige vader toen ik hem voor het eerst zag.
Mensen kunnen het niet geloven maar zijn karaktar vond ik persoonlijk vrezelijk, ook tegenover mijn moeder vond ik hem niet aardig. Ik weet zeker dat het was omdat het hem ook geestelijk erg heeft aangedaan. Ik heb er vrezelijk onder geleden dat hij speciaal op mij moest vitten. Mijn broer kan dit nog wel herinneren. Ik werd geboren toen de oorlog begon en mijn moeder vertelde mij dat ze mij aan mijn grootouders gaf omdat ze te zenuwachtig werd over de komende oorlog in Indie.
Ik kwam terug bij mijn familie toen ik 6 jaar oud was. Ik was er emotioneel heel erg aan toe, maar mijn geloof heeft me daar veel later weer bovenop laten komen. Daarna kon ik beter met mijn vader opschieten.