De njai, onze Indonesische voormoeder, heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een bijna-mythische figuur in de Indo-Europese familiegeschiedenis. Vooral het kazerneconcubinaat spreekt tot de verbeelding; was zij daar minnares, moeder, huisvrouw, strijdster, slavin? Of van alles een beetje?
De belangrijkste bron voor de beschrijving van het ‘echte’ leven in de tangsi, het kampement voor soldaten, korporaals en onderofficieren, is het werk van Lin Scholte (1921-1997)[1]. Zij vertelt over haar ouders en grootouders, geboren en getogen in de tangsi. Vooral de overgeleverde verhalen van haar tante Bibi Koetis geven een krachtig beeld van het werkelijke leven in de soldatenkazerne van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL).Maar hoe waarheidsgetrouw zijn deze verhalen?
In het voorwoord van haar boek Bibi Koetis voor altijd (1974, [2]) schrijft de auteur: ‘Alles wat Koetis en de anderen beleefden is geen fictie; de belevenissen werden me zo vaak verteld en zo beeldend, dat het was of ik de gebeurtenissen vóór me zag.’Met de indexering en het digitaal beschikbaar komen van militaire bronnen uit de Nederlands-Indische periode is het relatief eenvoudig om sommige details uit de verhalen van Lin Scholte te verifiëren.
Maarten Fornerod in Indies tijdschrift