Ze vond bloemen en planten prachtig en kwam graag in bloemenwinkels en tuincentra. Niet zozeer om te kopen maar om te genieten van al het moois en te babbelen met andere bezoekers. “Zo gek”, zei ze, “hier moet je betalen voor planten die we in Indië als onkruid moesten wegkappen”. “Kijken, kijken maar niet kopen”, was dan ook haar credo als het planten betrof.
In huis stonden op de vensterbank in de woonkamer een paar eenvoudige bloempotten met alledaagse plantjes die weinig zorg behoefden. Ze deed ook geen moeite om uit te zoeken welke verzorging de plantjes nodig hadden. Veel of weinig water, zonlicht of schaduw, koelte of warmte, het interesseerde haar niet echt. Elke dag een scheutje water, dat was het en als een plantje het niet volhield dan ging ie in de vuilnisbak. Soms nam ze een tip van een buurvrouw over en dan had dat plantje een iets langer leven.
Toch was er één plant die ze koesterde, een Clivia. In een grote pot stond die op een bijzettafeltje of op een krukje. Ze wist dat die plant weinig water nodig had en hield daar rekening mee. Eén keer in de week een scheutje.
Op het internet vond ik een passende beschrijving:
“Uw overgrootmoeder of grootmoeder had hem waarschijnlijk, een Clivia. Een ouderwetse plant die vooral in bloei komt als er weinig zorg aan wordt besteed”.
Op het lijf geschreven van Lucie.
Ik vond het ook een mooie plant, vooral door zijn minimalistische vorm. De term minimalistisch kende ik toen nog niet maar ergens voelde ik toen al de less-is-more kracht van deze plantaardige vormgeving. Een plant met lange, tongvormige, donkergroene, leerachtige bladeren die uit één centraal punt ontspruiten. De bloei is ook heel bijzonder, één dikke rechtopstaande steel met daarop een tros oranje bloemen. De nauwelijks zorg vragende plant bood dan wekenlang kijkplezier. De Clivia kwam eind jaren vijftig haar huis binnen en verhuisde mee met het gezin van Enschede naar Eindhoven via Bramsche (Duitsland), Soest en Gouda weer naar Eindhoven waar zij uiteindelijk meeging naar de aanleunflat waar Lucie haar laatste jaren doorbracht.
Lucie’s Clivia, 2004
(sterk vergote foto-uitsnede)
Een sterke plant die niet alleen de vele verhuizingen en omgevingen doorstond maar ook Lucie’s uitbundige sigarettenlucht. Ze had geen groene vingers maar met haar door reumatiek gekromde vingers had zij de Clivia meer dan vijftig jaar in leven gehouden en op sleeptouw genomen. Haar groene levensreisgenoot.
Ferry Geuther © 2016.
foto: collectie auteur.
“Kijken, kijken maar niet kopen was dan ook haar credo als het planten betrof”
Dat doet mij denken aan Martin Berghuis die een plantage had met veel Indische planten in Exeter, California. Hij organiseerde kumpulans daar. Op het jaarlijks Holland festival in Long Beach, California had Martin een stalletje waar hij zijn Indische planten te koop aanbood.
Hij verkocht bijna niets en ik probeerde hem te helpen met een zak vol Sawoh’s en pisang Raja Sereh uit mijn tuin die hij dan kon weggeven als er iemand een plant zou kopen. Wijnig aannemers..
Wijnig moet natuurlijk weinig zijn
I feel sorry for him. Hij had beter tamales en burritos kunnen verkopen.
— “Zo gek”, zei ze, “hier moet je betalen voor planten die we in Indië als onkruid moesten wegkappen”. —
Deed me denken aan een cartoon van twee hondjes die voor het eerst een straat met parkeermeters inliepen.
– Kijk nou toch ’s – zei de een tegn de ander. – Hier moet je betalen om te mogen plassen.
Woef!
Wie van de oudere generatie kent deze bloemen nog.
Als kind gebruikten we de bloemdozen als waterpistolen om elkaar te bespuiten met dat stinkende water. Wie weet nog hoe deze bomen in Indie werden genoemd.