Verjaringswet 1971

Binnenkort debatteert de Tweede Kamer over de reactie van het kabinet op het onderzoek naar de Onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië 1945-1950. Een langverwacht debat, ook voor Maurice Swirc, die deze week de Brusseprijs won voor zijn boek De Indische doofpot. Maurice Swirc hoopt dat in dat debat ook eindelijk aandacht komt voor de ‘Verjaringswet’ uit 1971. Die wet stelde vast dat oorlogsmisdaden niet konden verjaren, met een uitzondering voor die gepleegd in Indonesië tijdens deze dekolonisatieoorlog. Een juridische doofpot, stelt Swirc. Hij is te gast bij OVT en blikt vooruit.
Luister dit interview bij OVT – VPRO

Dit bericht werd geplaatst in diversen. Bookmark de permalink .

1 Response to Verjaringswet 1971

  1. vandenbroek@libero.it 1953 schreef:

    Een beetje mosterd na de maaltijd want al in 2019 stelde het Haagse Gerechtshof bij de Zuid-Celebes affaire vast dat:
    Nederland aansprakelijk voor gevolgen geweld door haar leger in Nederlands-Indië in 1947

    Den Haag, 01 oktober 2019
    De Nederlandse Staat kan zich niet op verjaring beroepen tegenover de vijf bejaarde mannen en vrouwen die stellen dat hun vaders in 1947 door Nederlandse militairen standrechtelijk zijn geëxecuteerd tijdens de zogenoemde ‘zuiveringsacties’ op Zuid-Sulawesi (destijds Zuid-Celebes). Dit heeft het gerechtshof Den Haag vandaag bepaald.

    Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Japan de toenmalige Nederlandse kolonie Nederlands-Indië bezet. Na de capitulatie van Japan hebben de nationalistische leiders Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesië uitgeroepen. Nederland erkende deze republiek toen nog niet. Dat gebeurde pas in 1949. Er ontstond hierdoor eind 1945 een politiek conflict dat uitgroeide tot een gewapende strijd. Van beide kanten vonden gewelddadigheden plaats. Nederlandse militairen hebben Indonesische mannen zonder vorm van proces (‘standrechtelijk’) geëxecuteerd en ook tijdens ondervraging van Indonesische gevangenen is veelvuldig geweld gebruikt.

    Kinderen van vijf standrechtelijk geëxecuteerde mannen hebben de Nederlandse Staat aangesproken en schadevergoeding geëist. De Staat heeft zich beroepen op verjaring, omdat het aan hem verweten gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft dat beroep op verjaring afgewezen. Het gerechtshof is van oordeel dat vooral de buitengewone ernst en de grote mate van verwijtbaarheid van het gebruikte geweld aan het beroep op verjaring in de weg staan. Weliswaar spelen er na zo lange tijd bewijsproblemen, maar daar hebben in de eerste plaats de eisers – op wie de bewijslast rust – last van. Bovendien zijn die bewijsproblemen in belangrijke mate aan de Staat zelf te wijten. De Staat heeft destijds nagelaten te registreren, wie wanneer werd doodgeschoten of mishandeld en ook niet spoedig daarna alles in het werk gesteld om een en ander zo goed mogelijk te documenteren. Het gerechtshof acht voldoende aannemelijk dat de eisers gezien hun maatschappelijke positie lange tijd niet in staat waren de Nederlandse Staat aan te spreken. Toen de obstakels daarvoor eenmaal verdwenen waren, hebben zij de Staat wel binnen een redelijke termijn aansprakelijk gesteld, aldus het Haagse gerechtshof.

    Uitspraken
    ECLI:NL:GHDHA:2019:2524

    Wrang is wel dat omstreeks die tijd (1971) de kwestie van de 3 of 4 van Breda speelde, waarbij Duitse Oorlogsmisdadigers (Fischer, Kotalla. Lages, Aus der Fuenten) dienden wel hun gerechtigde straf uit te zitten. Waarin een klein land groot kan zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *